“Om de tango te vertolken, moet je ‘m leven.”Dat deed Marlous Lazal ook geruime tijd. Ze maakte vele reizen naar Zuid-Amerika en speelde daar én in Nederland met internationale tangogrootheden. Zo heeft zij een echt tangogeluid ontwikkeld: doorleefd, gevoelig en vol zwoele tederheid, maar ook rauw en volks.
Toen zij in 1996 werd uitgenodigd om in Montevideo, Uruguay een aantal optredens te verzorgen voor een internationaal tangofestival ontmoette zij twee gerenommeerde tangomusici: bandoneonist Nestor Vaz en gitarist Julio Cobelli. Ze bleken dezelfde taal te spreken – de tango – en een liefde in de verte was geboren. In Uruguay nam zij met hen haar tweede CD Un amor en la distancia op, die zij in 2000 met veel succes presenteerde in de Kleine Zaal van het Concertgebouw.
In de media:
‘Zowel haar stem als haar muziek geeft een weldadige Aha-Erlebnis. Ze is een soort Marlene Dietrich van de tango.’ Het Parool
‘Marlous Lazal blijkt behalve een meeslepende zangeres, ook een begenadigd verteller. Wie het Spaans niet machtig is, begrijpt zo toch waar de liederen over gaan’ – Noord-Hollands Dagblad
‘Het lukt Lazal tot in het hart van het lied door te dringen. … Er stonden twee grootheden op het toneel: de Stem en het Orkest.’ – Deventer Dagblad
“De tango vertolkt door Marlous Lazal blijft iets van ons. Een ‘ons’ waarvan zij deel uitmaakt.”– La Republica, Uruguay
In 1992 richtte zij haar ensemble Che Tango op met Martin de Ruiter-bandoneon, Huibert Jan Vader-gitaar, Sanne van Delft-contrabas en Gregor Overtoom-altviool. Ze spelen concerten op festivals en tangosalons in binnen-en buitenland en brengen in 1995 hun eerste C.D. uit: Corazon al Sur.
In 1996 volgt het eerste avondvullende theaterprogramma Tango Nocturno in een regie van Pieter van Empelen. Dit programma was twee seizoenen te zien w.o. in Theater Diligentia en De Kleine Komedie in Amsterdam, met Alfredo Marcucci op bandoneon.
Radio en TV optredens volgen in o.a. NCRV ‘Volgspot’, ’Reiziger in muziek’, VPRO en ‘Laat de Leeuw’ en Poggibonsi, VARA.
Oranjebloesem (voorpublicatie Zij van het Noorden)
Ik loop door Havana. Het is juli 1988. Overal bladdert de verf van wat ooit kleurrijke gevels geweest moeten zijn geweest en de sierlijke ballustrades van de Franse balkons zijn bruin van de roest. De geur van zware uitlaatgassen verdringt de zilte zeelucht. Het is warm en uitgestorven als ik na de nodige omzwervingen de Calle Neptuno heb gevonden. Op de kleine patio voor het huis op nummer 48 staat een houten schommelstoel tussen een uitbundige hoeveelheid planten. De deur staat open, maar er hangt een kralengordijn voor dat maakt dat ik niet naar binnen kan kijken. ‘Hola,’ roep ik.
‘Si, si vengo,’ antwoordt een stem. Een kleine man met grijs haar verschijnt in de deuropening. ‘Bent u Edmundo Daubar?
Ik heb een brief voor u uit Nederland.’ Er verschijnt een glimlach op zijn gezicht.
‘Van Pieter? Kom binnen.’ Hij lijkt het de normaalste zaak van de wereld te vinden dat ik achtduizend kilometer heb afgelegd om een brief te bezorgen. Blauwgroen tl-licht onthult een oude piano, gitaren, bandoneons, schilderijen van sterren uit vervlogen tijden en dozen vol bakelieten platen.
‘Ik zong vroeger tango’s en hier houd ik de herinneringen levend.’ Edmundo legt een plaat op de pick up en een golf van melancholie stroomt de ruimte in.
Een hoge mannenstem, begeleid door een orkest met veel strijkers, zingt over een verloren liefde.
‘Dit was in 1969, Naranjo en flor, met het orkest van Rey Díaz Calvet.’ Edmundo geeft me een vergeeld tijdschriftje waar de tekst in staat.
‘Dit is misschien wel de mooiste tango ooit geschreven,’ zegt hij. Twee uur later kan ik mij nauwelijks losrukken uit de meeslepende tangoherinneringen van Edmundo. We nemen afscheid alsof we elkaar al jaren kennen.
Het vergeelde tijdschriftje heb ik als aandenken in mijn tas gestopt.
Die avond vind ik vlak bij mijn hotel een obscure bar. Een cabaret noemen de Cubanen dit soort nachtclubachtige cafe’s. Verliefde stelletjes, schaars verlicht door gele en rode peertjes, zitten in hoekbanken te zoenen.
Uit de gammele speakers klinkt de laatste salsahit en er kan vanavond uitsluitend rum worden besteld, met of zonder ijs dat met een soort pikhouweel uit een groot blok gehakt wordt Ik diep het vergeelde tijdschriftje op uit mijn tas en neem een slok. Ik zoek de tekst van ‘Naranjo en flor’, Oranjebloesem, en lees:
‘Primero hay que saber suffrir,
despues amar, depues partir
y al fin andar sin pensamiento.
Je moet de pijn hebben gekend
daarna de liefde
en ’t moment
waarop je gaat zonder gedachten.